Sirius – Alpha Canis Majoris
Sirius is de helderste ster die we vanaf de Aarde kunnen zien. De ster bevindt zich in het sterrenbeeld Canis Major – Grote Hond. Sirius wordt soms ook wel de Hondsster genoemd.

Alpha Canis Majoris, Sirius, is de helderste ster aan de nachtelijke hemel en een van de meest nabije stersystemen tot de Aarde. De blauwwitte ster heeft een schijnbare helderheid van magnitude -1,46 en bevindt zich op een afstand van slechts 8,6 lichtjaar van de Aarde. De ster is ook bekend als de Hondsster en het is de helderste ster in het sterrenbeeld Canis Major – Grote Hond.
Het stersysteem is het op vier na meest nabije stersysteem tot de Aarde en Sirius A is de op zes na meest nabije ster en Sirius B is de meest nabije witte dwerg.
Stersysteem
Sirius is een dubbelstersysteem bestaande uit Sirius A, een witte hoofdreeksster van spectraalklasse A0mA1 Va en Sirius B, een witte dwerg van klasse DA2. De hoofdcomponent, Sirius A is de meest nabije ster van spectraalklasse A tot de Zon en de op een na meest nabije zichtbare ster, na Alpha Centauri. De begeleider, Sirius B, heeft als bijnaam de Puppy. Het is de meest nabije bekende witte dwerg tot de Zon maar is onzichtbaar voor het blote oog.
Sirius A en B draaien met een periode van 50,13 jaar om een gemeenschappelijk zwaartepunt. De gemiddelde afstand varieert van 8,2 tot 31,5 Astronomische Eenheden. Die komt overeen met een hoekscheiding tussen 3 en 11 boogseconden.
De gemiddelde scheiding tussen de twee sterren bedraagt 20 AE e dat komt ruwweg overeen met de gemiddelde afstand tussen de Zon en Uranus. De sterren volgen een elliptische baan. In 2019 waren ze het verst van elkaar verwijderd en de dichtste nadering zal in 2044 zijn. Vanaf de Aarde gezien vond de grootste waarneembare scheiding tussen de twee sterren plaats in 2023 toen de componenten 11,33 boogseconden van elkaar waren verwijderd.
Tijdens een periastron (dichtste nadering) zijn de twee sterren alleen in een telescoop van 30 cm of groter te onderscheiden. Sinds het laatste periastron in 1994 bewegen de sterren van elkaar af en zijn ze ook in kleinere telescopen te scheiden.
Sirius A heeft een massa van 2,06 zonsmassa en een straal van 1,71 keer die van de Zon. De ster heeft een visuele helderheid van magnitude -1,46 en is 8,60 lichtjaar van de Aarde verwijderd. De leeftijd wordt geschat op 242 miljoen jaar en is Sirius is daarmee aanzienlijk jonger dan de 4,6 miljard jaar oude Zon.
Sirius heeft een geprojecteerde rotatiesnelheid van 16 km/s. De effectieve oppervlaktetemperatuur bedraagt 9850 Kelvin en de lichtsterkte is 24,7 keer die van de Zon. De ster heeft een absolute helderheid van magnitude 1,43.
Sirius A is een zogenoemde Am-ster met een spectrum dat sterke absorptielijnen vertoont van elementen zwaarder dan helium. De ster heeft een abundantie van 316% ijzer vergeleken met de Zon.
Het spectraaltype van de ster, A0mA1, duidt erop dat Sirius een classificatie A1 heeft gebaseerd op waterstof en helium maar tot klasse A0 behoort op basis van de absorptielijnen van metalen. Het hoge gehalte aan metalen bevindt zich vermoedelijk voornamelijk in de bovenste lagen en niet in de gehele ster.
Sirius B daarentegen is aanzienlijk kleiner en zwakker maar behoort wel tot een van de meer massiever witte dwergen die tot nu toe zijn gevonden. De ster heeft een schijnbare helderheid van magnitude 8,44 en een absolute helderheid van magnitude 11,2. De ster bevindt zich iets verder weg dan Sirius, op een afstand van 8,71 lichtjaar.
De massa van Sirius B is iets groter dan die van de zon: 1,02 zonsmassa, en de straal is slechts 0,0081 keer die van de Zon. Met andere woorden, het stellaire overblijfsel heeft de massa van de Zon opeengepakt in een grootte die vergelijkbaar is met die van de Aarde.
De oppervlaktetemperatuur van Sirius B is bepaald op ongeveer 25.000 Kelvin maar de lichtsterkte bedraagt slechts 0,024 keer die van de Zon. De temperatuur van de witte dwerg zal de komende 2 miljard jaar langzaam afnemen. De leeftijd van Sirius B wordt geschat op ongeveer 228 miljoen jaar. De ster is een sterkere bron van röntgenstraling dan Sirius A.
Sirius B was ooit de zwaarste ster in het systeem en daarom evolueerde hij sneller dan zijn naaste buur.
Het Alpha Canis Majoris-systeem bestond vermoedelijk oorspronkelijk uit twee blauwwitte sterren die in een elliptische baan van 9,1 jaar zaten. Sirius B, oorspronkelijk een ster van spectraalklasse B met en geschatte massa van 5 zonsmassa, evolueerde vervolgens weg van de hoofdreeks en werd ongeveer 120 miljoen jaar geleden een rode reus. Uiteindelijk blies hij zijn buitenste lagen weg om een planetaire nevel te vormen (die w ela lang niet meer kunnen zien) en werd een witte dwerg.
Sirius A zal in de toekomst hetzelfde lot ondergaan. De ster zal de waterstofvoorraad in zijn kern binnen zijn eerste miljard jaar van zijn leven uitputten en evolueren tot een rode reus voordat hij een witte dwerg wordt. Ter vergelijking: onze Zon, die de helft van de massa van Sirius heeft, zal nog eens – 5 miljard jaar nodig hebben om weg te evolueren van de hoofdreeks.
In 2024 gebruikte een team van astronomen modellering met MESA )Modules for Experiments in Stellar Astrophysics) en bepaalde een leeftijd van 204 miljoen jaar voor het Siriussysteem. Ze leidden een massa af van 1,02 zonsmassa voor de witte dwerg en een voorlopermassa van 6,0 zonsmassa.
De Duitse astronoom Friedrich Wilhelm Bessel was in 1844 de eerste die het bestaan van een onzichtbare begeleider in een baan om Sirius afleidde. Bessel had veranderingen in de eigenbeweging van de ster waargenomen. Sirius B werd pas op 31 januari 1862 direct waargenomen toen de Amerikaanse telescoopmaker en astronoom Alvan Graham Clark de waarneming van de zwakke begeleider meldde. Clark deed de waarneming tijdens het testen van een 18,5 inch grote refractortelescoop voor de Dearborn sterrenwacht van de Northwestern University. Dit was destijds de grootste refractor die ooit was gebouwd. De waarneming van de begeleider werd op 8 maart bevestigd met kleinere instrumenten.
De Amerikaanse astronoom Walter Sydney Adams bestudeerde in 1959 het spectrum van Sirius B met de 60 inch reflector van de Mount Wilson sterrenwacht in Californië en ontdekte dat het een zwakke witachtige ster was. Astronomen stelden vervolgens vast dat de ster een witte dwerg was.
Sirius B was de tweede witte dwerg die werd gevonden. De eerste werd gevonden in het drievoudige stersysteem 40 Eridani.
In 2005 gebruikten astronomen gegevens van de Hubble Space Telescope om de diameter van Sirius B te meten en ze ontdekten dat de witte dwerg bijna net zo groot was als de Aarde (12.000 kilometer) en een massa van 1,02 zonsmassa had.
Onregelmatigheden in de baan die sinds 1894 worden waargenomen duiden op de mogelijkheid van een derde ster in het systeem. Als deze bestaat is het een zeer kleien ster met een massa van 0,06 zonsmassa die in zes jaar tijd rond Sirius A draait. Er zijn echter nog geen directe waarnemingen van dit object gemeld.
Waarnemingen in 1995 leidden wetenschappers tot de conclusie dat er waarschijnlijk een derde ster in het systeem was. De kandidaat-ster zou een massa hebben van ongeveer 0,05 zonsmassa en een omlooptijd van 6 tot 6,4 jaar. De ster zou op minder dan 3 boogseconden van Sirius A staan.
Meer recent sloot een onderzoek met de Hubble Space Telescope de mogelijkheid uit van een groter object dan een bruine dwerg of een grote exoplaneet die rond Sirius A en Sirius B draait.
Waarnemingen met de VLT Survey Telescope in 2015 sloten de aanwezigheid uit van reuzenplaneten met 4 tot 11 Jupitermassa die rond de primaire ster draaiden tijdens het onderzoek dat zocht naar bewijs voor planeten in het Sirius-systeem.
In 2021 detecteerde een beeldvormend onderzoek met de NIRC2-imager van de Keck II-telescoop op Hawaï geen planetaire begeleiders rond Sirius B.
Wetenswaardigheden
Met een visuele helderheid van magnitude -1,46 is Sirius bijna twee keer zo helder als Canopus (-0,74), de op een na helderste ster. De ster is ten noorden van de evenaar ook veel bekender dan Canopus want die bevindt zich aan de verre zuidelijke hemel en blijft voor waarnemers op de middelste noordelijke breedtegraden onder de horizon.
Sirius is intrinsiek erg lichtsterke en lijkt daarom zo helder. De energie output is ongeveer 24,7 keer die van de Zon. Bovendien bevindt de ster zich dichtbij de Aarde. Vergeleken met andere heldere sterren zoals Rigel (120.000 keer de Zon) of zelfs Arcturus (170 keer de Zon) en Capella (78,7 keer de Zon) is Sirius echter niet uitzonderlijk lichtsterk.
Hoewel Sirius erg helder is overstraald de ster de planeten Jupiter en Venus nooit. Soms lijkt Sirius zwakker dan Mercurius en Mars.
Vanaf grotere hoogtes kan Sirius soms overdag gezien worden. Je hebt dan een transparante lucht nodig op het moment dat de Zon onder gaat.
Alpha Canis Majoris is het op vier na meest nabije stersysteem tot de Aarde, dit na Alpha Centauri, de Ster van Barnard, Wolf 359 en Lalande 21185. Het bevat twee van de acht meest nabije sterren. Alpha Centauri, het meest nabije stersysteem, bevindt zich op een afstand van 4,37 lichtjaar van de Aarde. als je de bruine dwergen Luhman 16 en WISE 0855-0714 meerekent is Sirius het zevende meest nabije stersysteem.
De component Sirius A is de zevende individuele meest nabije ster tot de Zon, na Proxima Centauri, Rigil Kentaurus en Toliman in het Alpha Centauri-systeem, de Ster van Barnard, Wolf 359 en Lalande 21185.
Sirius maakt deel uit van twee prominente winter-asterismen: de Winterdriehoek en de Winterzeshoek, deze sterpatronen domineren de avondhemel gedurende de wintermaanden op het noordelijk halfrond.

Sirius vormt samen met Betelgeuze en Procyon de Winterdriehoek.
De sterren van de Winterdriehoek vormen een groter asterisme dat bekend staat als de Egyptische X, samen met Naos in Puppis – Achtersteven en Phact in Columba – Duif. De Egyptische X is het beste te zien vanaf equatoriale breedtegraden want Naos komt voor waarnemers ten noorden van de 60ste breedtegraad nooit op.
De Winterzeshoek is een groter asterisme bestaande uit Sirius samen met Procyon in Canis Minor, Pollux en Gemini, capella in Auriga, Aldebaran in Taurus en Rigel in Orion. Het s een van de helderste en grotere asterismes aan de nachtelijke hemel.

Sirius beweegt langzaam naar ons toe en zal de komende 60.0000 jaar iets helderder worden. Daarna zal de ster zich weer van de Aarde verwijderen en iets zwakker worden. Toch zal Sirius de komende 210.000 jaar de helderste ster aan onze nachtelijke hemel zijn.
Sirius is niet altijd de helderste ster aan de hemel geweest. Ongeveer 90.000 jaar geleden werd deze titel overgenomen van Canopus. Voor Canopus was Capella de helderste ster en voor Capella was dit Aldebaran.
De helderste sterren die de titel droegen waren Sirius” buren in de Grote Hond, Adhara (magnitude -3,99) en Mirzam (magnitude -3,65). De ster die de titel het vaakst droeg, Canopus, die weer de helderste ster zal worden nadat Wega na Sirius aan de buurt is geweest.
Precessie en eigenbeweging zullen Sirius geleidelijk verder naar het zuiden brengen en rond het jaar 9000 zullen waarnemers in Noord en Centraal Europa de ster niet meer kunnen zien. Rond het jaar 14.000 zal Sirius op een declinatie van -67° staan, wat betekent dat hij circumpolair is geworden in Zuid-Afrika en de meeste plaatsen in Australië, maar nooit boven de horizon zal uitkomen voor waarnemers ten noorden van de 33ste breedtegraad.
De dichtstbijzijnde grote buur van Sirius is Procyon – Alpha Canis Minoris. Deze ster bevindt zich op slechts 5,24 lichtjaar van Sirius.
Sirius is een van de twee Canis Majoris-sterren die zijn geselecteerd voor gebruik op het gebied van de hemelnavigatie. De andere is Adhara – Epsilon Canis Majoris.
Claudius Ptolemeus die in de 2de eeuw na Christus de Almagest schreef, het enige overgebleven astronomische traktaat, beschreef Sirius als “De [ster] op de mond, het helderst, “de Hond” genoemd en roodachtig”. Hij beeldde Sirius af als een van de zes roodachtige sterren, samen met Aldebaran, Antares, Arcturus, Betelgeuze en Pollux. De andere vijf sterren lijken allemaal oranje of rood en hebben de spectraaltypen K en M, terwijl Sirius een ster van spectraalklasse A is die wit of blauwwit van kleur lijkt.
De beschrijving van Ptolemeus startte een debat dat nog niet tot een eenduidige conclusie is gekomen. Zijn beschrijving was niet de enige oude verwijzing naar de roodheid van Sirius. De redenaar Cicero, filosoof Seneca en de dichter Aratus noemden de ster ook rood. Omdat het niet erg waarschijnlijk is dat Sirius binnen zo’n korte tijd van kleur veranderde van rood naar blauwachtig wit, blijft dit een onopgelost mysterie. Om het nog ingewikkelder te maken zijn er ook veel oude teksten die de ster wit noemen.
In 1985, verwijzend naar een tekst uit de 8ste eeuw geschreven in Lombardije die Sirius beschreef als roodachtig, suggereerden de Duitse astronomen Wolfhard Schlosser en Werner Bergman dat dit de theorie dat Sirius B destijds een rode reus was verder bewees. De meeste astronomen verwerpen echter stellaire evolutie als verklaring omdat er geen tekenen van neveligheid in het gebied zijn en de tijdschaal te kort is. Als Sirius B zijn buitenste lagen in het laatste millennium had uitgestoten, zouden deze een planetaire nevel hebben gevormd.
Een andere theorie stelde voor dat de schitteringen van de ster nabij de horizon verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor zijn rode uiterlijk. Hoewel dit waar kan zijn gaat dit niet op voor het feit dat oude bronnen dezelfde roodheid verwaarloosden die zichtbaar was in Rigel, Wega en andere heldere blauwachtige of witte sterren toen ze zich nabij de horizon bevonden.
In 1717 ontdekte de Engelse astronoom Edmond Halley de eigenbeweging van sterren. Tot dan toe werd gedacht dat sterren “vast” waren. Halley’s ontdekking kwam nadat hij de gegevens van Ptolemeus in de Almagest had vergeleken met hedendaagse astrometrische waarnemingen. De astronoom ontdekte dat Sirius ongeveer 30 boogminuten – de breedte van de volle maan – naar het zuidwesten was verplaatst en merkte op dat Arcturus en Aldebaran ook waren verplaatst.
Sirius was de eerste ster waarvan de snelheid werd gemeten. In 1868 bestudeerde de Engelse astronoom William Huggins het spectrum van de ster en merkte een roodverschuiving op. Zijn analyse leidde tot de conclusie dat de ster zich met een snelheid van ongeveer 40 km/s van de Zon verwijderde.
Sirius nadert nu het zonnestelsel met een snelheid van 5,5 km/s. Huggins heeft waarschijnlijk geen rekening gehouden met de baansnelheid van de Aarde, wat een fout van ongeveer 30 km/s zou verklaren. Zijn werk opende echter de deur naar de studie van de radiale snelheden van sterren.
Er waren talloze pogingen om de parallax en afstand van Sirius te bepalen voordat de Schotse astronoom Thomas Henderson de eerste goede schatting maakte. Henderson observeerde de ster in 1832 en 1833. Hij gebruikte ook waarnemingen van de Zuid-Afrikaanse astronoom Sir Thomas Maclear die een paar jaar later, in 1836 en 1837, werden gedaan om de waarde van de parallax van 0,23 boogseconden te berekenen, met een foutmarge van maximaal 0,25 seconde. De waarde van 0,25 boogseconden werd het grootste deel van de 19de eeuw geaccepteerd. Tegenwoordig staat bekend dat Sirius een parallax heeft van o,3745 boogseconden en een afstand van 2,64 parsec.
In 1909 stelde de Deense astronoom Ejnar Hertzsprung een theorie voor dat Sirius lid was van de Ursa Major Moving Group dit nadat hij waarnemingen had gedaan van de beweging van de ster aan de hemel. De Ursa Major Bewegende Groep is een associatie van sterren die de meeste heldere sterren van Ursa Major omvat (met uitzondering van Duhbe en Alkaid). Men denkt dat de sterren ongeveer 300 tot 500 miljoen jaar geleden in dezelfde nevel zijn ontstaan en dat ze een gemeenschappelijke beweging door de ruimte delen.
Echter na een onderzoek dat in 2003 aan de Clemson universiteit in South Carolina werd uitgevoerd, gaf aan dat Sirius te jong was om lid te zijn van de groep en dat het toevallig dezelfde richting deelde als de Ursa Major-sterren.
Sirius zou in plaats daarvan tot de Sirius Supercluster kunnen behoren, samen met een aantal andere relatief heldere sterren, waaronder Alpha Coronae Borealis – Alphecca, Bèta Aurigae – Menkalinan. Bèta Eridani – Cursa, Bèta Crateris en Bèta Serpentis – Zhou. Hipparcos-waarnemingen eind jaren ’90 bevestigden ongeveer 50 leden. Als dit klopt zou de Sirius Supercluster een van de drie grote sterrenhopen binnen 500 lichtjaar van het zonnestelsel zijn, samen met de Pleiaden en de Hyaden.
Sirius heeft historisch gezien een belangrijke rol gespeeld in veel culturen. Dit wordt weerspiegeld in het feit dat het twee sterren heeft die zijn opkomst aankondigen. Procyon, de 8ste helderste ster aan de hemel en het sterrenbeeld canis Minor – Kleine Hond, komt op vóór Sirius wanneer de ster vanaf de meest noordelijke breedtegraden wordt bekeken. De naam is afgeleid van het Griekse woord Προκύων (Prokyon), wat “voor de hond” betekent.
Op dezelfde manier werd Bèta canis Majoris – Mirzam genoemd naar zijn positie aan de hemel. De naam komt van het Arabische woord voor “de heraut”.
Naamgeving
De naam Sirius komt van het Griekse Σείριος (Seirios), wat “verzengend” of “gloeiend” betekent. De naam kan echter ook een andere oorsprong hebben. Sommige bronnen suggereren dat de naam geassocieerd zou kunnen worden met de Griekse god Osiris.
De naam werd op 30 juni 2016 officieel goedgekeurd door de Working Group on Star Names van de Internationale Astronomische Unie. Hoewel de naam formeel alleen van toepassing is op de primaire component in het systeem wordt de naam ook algemeen gebruikt voor de metgezel, Sirius B, en voor het gehele stersysteem.
De naam werd voor het eerst gedocumenteerd in de 7de eeuw voor Christus in het werk “Werken en Dagen” van de Griekse dichter Hesiodus.
Sirius is bekend onder meer dan 50 namen en catalogusaanduidingen. In het middeleeuwse West-Europa werd de naam Alhabor gebruikt op astrolabia (instrumenten om de hoogte van sterren boven de horizon te meten). De 14de-eeuwse Engelse dichter en auteur Geoffrey Chaucer gebruikte deze naam voor de ster in zijn essay Treatise on the Astrolabe, dat diende als een instructiehandleiding voor het instrument.
De Duitse uranograaf Johann Bayer gebruikte de naam Aschere voor de ster. De naam is afgeleid van het Arabische ash-hira, wat “de leider” betekent. De ster werd onder deze naam genoemd in de Koran (hoofdstuk Soena).
In het Sanskriet heet de ster Mrgavyadha, wat “de hertenjager” betekent. De naam verwijst naar Rudra, een Rigvedische godheid die geassocieerd wordt met de jacht, storm en de hindoeïstische god Shiva. In het Sanskriet staat Sirius ook bekend als Lubdhaka, “de jager”.
In de Scandinavische cultuur is Sirius bekend als Lokabrenna, oftewel “Loki’s fakkel”, verwijzend naar de rol die Loki speelde in Ragnarok. In sommige heidense religies wordt Lokabrenna dag gevierd op de dag van de heliacale opkomst van de ster.
De Chinezen kennen Sirius als de ster van de “hemelse wolf” (天狼). In de traditionele Chinese astronomie was de ster onderdeel van het Buis van Jing (het Bronhuis), dat grofweg overeenkwam met Tweelingen en verschillende andere nabijgelegen sterrenbeelden.
Cultuur en mythologie
Voor de oude Grieksen markeerde de heliakale opkomst van Sirius (die boven de horizon uitkwam tijdens zonsondergang na een periode van onzichtbaarheid) de “hondsdagen” van de zomer. Ze brachten offers om de effecten van de ster te verzachten, waarvan men geloofde dat ze aanzienlijk waren.
Als Sirius helder opkwam kondigde dat een seizoen van geluk aan, maar als hij zwak of dof opkwam, geloofden de Grieken dat het pest bracht. De mate van het belang van Sirius op het Egeïsche eiland Kea is bevestigd door de munten die op het eiland zijn gevonden en die uit de 3de eeuw voor Christus dateren. Ze bevatten afbeeldingen van honden of stralende sterren.
De Romeinen brachten ook offers aan de goden op de dag van de heliakale opkomst van Sirius. Ze offerden een hond en brachten een offer van wijn, schapen en wierook aan de godin Robigo zodat de ster geen tarwepiek op hun gewassen zou veroorzaken.
Sirius wordt in veel culturen geassocieerd met honden. Het sterrenbeeld Canis Major wordt meestal afgebeeld als een van de honden van Orion. De andere hond is Canis Minor. De Grieksen geloofden dat de ster honden kon beïnvloeden en ervoor kon zorgen dat ze zich vreemd gedroegen in de zomer.
In het oude Rome stonden de “hondsdagen van de zomer” bekend als “dies canicularis” en Sirius zelf stond bekend als Canicula, wat “kleine hond” betekent.
De indianen van Noord-Amerika associeerden de ster ook met honden. De Blackfoot noemden de ster “Maanhond”, de Seri en de Tohono O’odham associeerden de ster met een hond die schapen volgde, de Pawnee Wolf-stam noemde de ster de “Wolfster”. Andere Pawnee van Nebraska gebruikten de naam “Coyotoster”. De Cherokee kenden Sirius en Antares als een waakhond die het “pad der Zielen” bewaakte.
In het oude Egypte viel de heliakale opkomst van de ster samen met de overstroming van de Nijl. Omdat de ster een buitengewoon regelmatige heliakale opkomst heeft, met een periode van 365.25 dagen, bijna gelijk aan het zonnejaar, was hij belangrijk voor de oude Egyptenaren, deels vanwege de onregelmatige timing van de overstromingen. De heliakale opkomst vindt in Caïro plaats op 19 juli, net voor de zomerzonnewende en de overstroming.
In Egypte werd de ster geassocieerd met Sopdet (bij de oude Grieken bekend als Sothis), die werd aanbeden als een godin van de vruchtbaarheid. De grond werd vruchtbaar door de jaarlijkse overstroming. De Egyptische burgerlijke kalander – die bestond uit drie seizoenen van 120 dagen en een schrikkelmaand van 5 dagen voor een totaal van 365 dagen – weerspiegelde het belang van Sirius. De opkomst van de ster viel samen met Mesori, de maand die bekend staat als de “Opener van het Jaar”.
In oude Perzische verhalen en in het zoroastrisme stond Sirius bekend als Tishtrya, de godheid die de demon van de droogte bestreed en regen en vruchtbaarheid bracht.
In Polynesië was Sirius een belangrijke ster in de navigatie rond de vele Pacifische eilanden en atollen. De ster kondigde ook de winter aan. Oude Polynesiërs gebruikten heldere sterren als breedtegraadmarkeringen en Sirius was erg nuttig voor hen omdat de declinatie overeenkomt met de breedtegraad van de Fiji-archipel op 17° zuiderbreedte, wat betekent dat de ster elke nacht recht over de eilanden beweegt.
Oude Polynesiërs beschouwden Sirius als onderdeel van Manu, een sterrenbeeld van de “Grote Vogel”. De heldere sterren Canopus en Procyon vertegenwoordigden de zuidelijke en noordelijke vleugelpunten van de vogel. Het sterrenbeeld Manu verdeelde de nachtelijke hemel in twee hemisferen.
Inwoners van Polynesische eilanden hadden veel verschillende namen voor Sirius. Op Hawaï werd het hoogste punt van de ster aan de hemel tijdens de winterzonnewende elk jaar gevierd. De ster stond bekend als Ka’ulua, wat “koningin van de hemel” betekent. De Hawaïaanse bevolking kende de ster als Kauua-ihai-mohai, of “de bloem van de hemel”, Kauua-lena of “gele ster”, Aa (gloeiend) en Kau-ano-meha, wat “alleenstaand en heilig” betekent.
In Nieuws-Zeeland stond Sirius bekend als Rehua. Op de Marquesaseilanden heette het Tau-ua en in Pukapuka was de ster bekend als Tokiva.
De Maori van Nieuw-Zeeland noemden de ster Takura. Sirius markeerde het begin van de winter en de Maori hadden dezelfde naam voor de tweede maand van hun maankalender, die ongeveer overeenkwam met juli (winter op het zuidelijk halfrond).
De Boorong-mensen in het noordwesten van Victoria in Australië noemden de ster Warepil. In de lokale overlevering was Warepil de broer van War (Canopus), die vuur introduceerde bij de mensheid. Warepil werd geassocieerd met de wigstaartarend, de leider van de geestenoudsten die het land schiepen en de eersten waren die het bewoonden.
Sirius is een van de 27 sterren die de Braziliaanse federatieve eenheden vertegenwoordigen op de vlag van Brazilië. De ster vertegenwoordigt de staat Mato Grosso.
Sirius werd in sommige culturen geassocieerd met een boog en pijlen. De Chinezen beeldden de sterren van Canis Minor en Puppis af als een grote boog en pijl, met de punt van de pijl gericht op Sirius, die een wolf voorstelt.
De Perzen kende de ster als Tir en associeerden deze met een pijl. In het Dendera tempelcomplex in Egypte bevatte de tempel gewijd aan de godin Hathor een afbeelding van de godin Satet die een pijl trok naar Hathor (Sirius).
Sirius is door de eeuwen heen in talloze fictiewerken genoemd, de ster komt voor in de werken van Homerus, Dante, Milton, Dryden, Voltaire, J.R.R. Tolkien en vele andere klassieke en hedendaagse schrijvers.
Sirius wordt ook geassocieerd met verschillende esoterische overtuigingen. In de theosofie wordt aangenomen dat de ster de ontvanger is van de spirituele energie van de Zeven Oerstralen (engelen of goden) die door de Zeven Sterren van de Pleiaden eerst naar de zeven heldere sterren van de Grote Beer en vervolgens naar Sirius wordt verzonden. De energie wordt vervolgens naar de Heer Sanat Kumara (heer of regent van de mensheid) gestuurd via de Zon en vervolgens via de zeven Meesters van de Oude Wijsheid (verlichte wezens, ook wel de Oudere Broeders van het Menselijk ras genoemd) naar het menselijk ras.
Het Sere-volk in West-Afrika (Senegal, Noord-Gambia en Zuid-Mauritanië) noemen Sirius Yoonir. De ster is van uitzonderling belang in hun religieuze kosmologie. Yoonir vertegenwoordigt het heelal, transcendentie en het teken van de oppergod Roog, evenals mensen op Aarde. De ster kondigt het begin van overstromingen aan en stelt Serer-boeren in staat om zaden te planeten.
In de middeleeuwse astrologie was Sirius een van de 15 vaste sterren van Behen, die werden beschouwd als een bron van magische kracht. De sterren van Behen warden geassocieerd met planten en edestenen die werden gebruikt in rituelen om de kracht van de sterren naar voren te brengen, Sirius werd geassocieerd met het mineraal beril en jeneverbes en was verbonden met de planeet Venus.
Sirius en de Dogon
Het Dogon-volk in Mali aanbad de Nommo, voorouderlijke geesten waarvan zij geloofden dat ze een planeet bewoonden die rond Sirius draaide. Het boek The Sirius Mystery van Robert Temple uit 1976 bracht het Dogon-geloof in de schijnwerpers en stelde voor dat hun kennis van astronomie alleen verklaard kon worden als ze die van een buitenaards ras hadden gekregen. Temple associeerde deze hypothetische aliens met de mythe van de Nommos.
Hij was echter niet de eerste die interesse toonde in het Dogon-geloofssysteem. De Franse antropoloog Marcel Griaule bestudeerde de stam tussen 1931 en 1956. Hij meldde dat zij geloofden dat Sirius twee begeleidende sterren had en dat een van deze sterren een omlooptijd van 50 jaar had. Omdat Sirius B onzichtbaar is voor het blote oog en pas in 1844 werd afgeleid was de kennis van de Dogon erover een mysterie.
Temples theorie werd echter betwist door verschillende autoriteiten op dit gebied die erop wezen dat de stam de kennis had kunnen verkrijgen van een groep astronomen die hun gebied hadden bezocht om de zonsverduistering te bestuderen die op 16 april 1893 plaatsvond. In een artikel gepubliceerd in Current Anthropology in 1991, meldde de antropoloog Walter van Beek, die ook de Dogon had bestudeerd, dat leden van de stam het oneens waren over welke ster ze “sigu tolo” noemden, maar dat ze het er wel ver eens waren dat ze erover hadden gehoord van Griaule.
Locatie
Sirius is de gemakkelijkste ster om aan de hemel te vinden. de ster is helderder dan alle andere sterren maar ook vanwege zijn nabijheid tot de bekende zandlopervorm van Orion.

Sirius is zichtbaar vanaf de meeste locaties op Aarde maar niet voor locaties ten noorden van de 73ste breedtegraad. Op locaties ten zuiden van de -73ste breedtegraad is de ster circumpolair en daardoor het gehele jaar zichtbaar.

In de buurt van Sirius bevinden zich verschillende interessante deepsky objecten. Messier 41. Een open sterrenhoop van magnitude 4,5, bevindt zich op 4° ten zuiden van de ster. De sterren van de sterrenhoop zijn al zichtbaar in een kleine telescoop. In hetzelfde gebied bevindt zich de emissienevel Sharpless 301 (Sh2-301).
De emissienevel NGC 2359, Thor’s Helm, bevindt zich ongeveer 8° ten noordoosten van Sirius. Het grote H II-gebied IC 2177, de Meeuwnevel, bevindt zich in hetzelfde gebied, op de grens met het sterrenbeeld Monoceros – Eenhoorn.
De heldere open sterrenhoop Messier 47 bevindt zich op 12° oost en 2° noord van Sirius. Een andere open sterrenhoop, Messier 46, bevindt zich in hetzelfde veld. Beide sterrenhopen bevinden zich in het sterrenbeeld Puppis – Achtersteven.
Sterrenbeeld
Sirius is de helderste ster van het sterrenbeeld Canis Major – Grote Hond. Het is een van de Griekse sterrenbeelden die in de 2de eeuw na Christus door Claudius Ptolemeus in de Almagest werden beschreven. In de Griekse mythologie vertegenwoordigt het de grotere hond die Orion volgt. De kleinere hond wordt vertegenwoordigd door het sterrenbeeld Canis Minor. Het laatste sterrenbeeld wordt soms ook geassocieerd met Laelaps, de mythische hond die nooit faalde om zijn prooi te vangen.
In grootte is Canis Major het 43ste sterrenbeeld, het bestrijkt een oppervlakte van 380 vierkante graden. Met 5 sterren helderder dan magnitude 3,0 is het een van de helderste zuidelijke sterrenbeelden.
De Grote Hond is het best bekend als de thuisbasis van Sirius. De meeste andere sterren van het sterrenbeeld zijn massieve, hete, blauwe supernovakandidaten, waaronder de blauwe lichtsterke reuzen Epsilon Canis Majoris – Adhara, Bèta Canis Majoris – Mirzam en Tau Canis Majoris, de blauwe superreuzen Eta Canis Majoris – Aludra, Omicron2 Canis Majoris en Iota Canis Majoris, de blauwe reus Xi1 Canis Majoris en de hoofdreekssterren Kappa Canis Majoris en Omega Majoris die beide van spectraalklasse B zijn.

Andere opmerkelijke sterren in het sterrenbeeld zijn o.a. de witgele superreus Delta Canis Majoris – Wezen, de oranje superreuzen Sigma Canis |Majoris – Unurgunite en Omicron1 Canis Majoris, Zeta Canis Majoris – Furud, de blauwe heldere reus Gamma Canis Majoris – Muliphein en de Wolf-Rayet-sterren EZ Canis Majoris, de centrale ster in Sh2-308 en WR 7, de centrale ster in NGC 2359 – Thor’s Helm.
In Canis Major bevindt zich ook de rode hyperreus VY Canis Majoris, een van de grootste sterren die we kennen.
Deepsky objecten in de Grote Hond zijn o.a. de heldere open sterrenhopen Messier 41, NGC 2360, NGC 2354 en NGC 2362, de emissienevels NGC 2359 en Sh2-308 en de interacterende spiraalstelsels NGC 2207 en IC 2163.
De beste tijd van het jaar om de sterren en deepsky objecten in de Grote Hond waar te nemen is de maand februari als het sterrenbeeld ’s avonds hoger boven de horizon komt.
De 10 helderste sterren in de Grote Hond zijn Sirius (Alpha CMa, mag. -1,46), Adhara (Epsilon CMa, mag. 1,50), Wezen (Delta CMa, mag. 1,82), Mirzam (Bèta CMa, mag. 1,985), Aludra (Eta CMa, mag. 2,45), Furud (Zeta CMa, mag. 3,03), Omicron2 Canis Majoris (mag. 3,04), Unurgunite (Sigma CMa, mag. 3,43 – 3,51), Kappa Canis Majoris (mag. 3,40 – 3,97) en Omicron1 Canis Majoris (mag. 3,78 – 3,99).
Alpha Canis Majoris – Sirius
Spectraalklasse | A0mA1 Va + DA2 |
Schijnbare helderheid (magnitude) | -1,46 |
Sterrenbeeld | Canis Major – Grote Hond |
Namen en aanduidingen | Alpha Canis Majoris Sirius 9 Canis Majoris Canicula Aschere HD 48915 |
Sirius A
Spectraalklasse | A0mA1 Va |
Schijnbare helderheid (magnitude) | -1,46 |
Absolute helderheid (magnitude) | 1,43 |
Afstand (lichtjaar – parsec) | 8.60 – 2,64 |
Radiale snelheid (km/s) | -5,50 |
Massa (zon=1) | 2,06 |
Lichtsterkte (zon=1) | 24,7 |
Straal (zon=1) | 1,71 |
Temperatuur (Kelvin) | 9850 |
Leeftijd (miljoen jaar) | 242 |
Rotatiensnelheid (km/s) | 16 |
Namen en aanduidingen | Sirius Sirius A Alpha Canis Majoris A HD 48915A |
Sirius B
Spectraalklasse | DA2 of DA1.9 |
Schijnbare helderheid (magnitude) | 8,44 |
Absolute helderheid (magnitude) | 11,18 |
Afstand (lichtjaar – parsec) | 8,71 – 2,67 |
Massa (zon=1) | 1,02 |
Lichtsterkte (zon=1) | 0,024 |
Straal (zon=1) | 0,0081 |
Temperatuur (Kelvin) | 25.000 |
Leeftijd (miljoen jaar) | 228 |
Namen en aanduidingen | Sirius B Alpha Canis Majoris B HD 48915B |
Eerste publicatie: 28 februari 2018
Laatste revisie: 2 maart 2025
Bron: wikipedia, earthsky, sky & telescope & anderen